VOORAF
Allereerst laat ik hier onze Horstman stamboom zien,
Dit is de Nederlandse versie. En dit is de Engelse versie (vooral met het oog op onze familie in Canada.
De gegevens hiervan werden aanvankelijk verkregen door het bezoek van de archieven in Rotterdam, Arnhem en uiteindelijk Oegstgeest. Destijds waren veel gegevens nog niet gedigitaliseerd. Nadat ik verder gevorderd was, heb ik mijn stambomen ook ingezonden naar FamilySearch.org , de grote database voor genealogie van de mormonen in Salt Lake City, de “Latter-day Saints“. We mogen aannemen dat onze gegevens daar voor “eeuwig” bewaard blijven.
EERSTE HERINNERINGEN
Op 9 april 1940 werd ik (Jan Horstman) geboren in de Nachtegaalstraat 21a te Rotterdam-Charlois. Dat blijkt wel uit mijn geboortekaartje, waarop een engeltje op een wolk met een trompet het nieuws verkondigt, een echte heraut dus. Daar herinner ik mij niets van.
Mijn ouders waren Krijn Cornelis Horstman en Wilhelmina Lagendijk, beiden uit Rotterdam. Hun eerste kind was mijn zus Selma, van 1936 en na afloop van de oorlog kwam er in 1949 nog een zusje Evelyn.
Een eerste bewijs van geheugen is wel dat ik op zeker moment op de hoek van de Nachtegaalstraat en de Gruttostraat enkele Duitse soldaten had gezien met een mitrailleur op een grote driepoot. Ik dacht nog dat zij beschuitbussen om hun nek hadden gehangen, maar mijn moeder vertelde mij dat dat gasmaskers waren. Dat moet dus vóór november 1944 geweest zijn.
In de razzia van Rotterdam, november 1944, werd mijn vader door de Duitse soldaten opgepakt met nog circa 30.000 andere jonge mannen, naar Duitsland afgevoerd en tewerk gesteld aan het spoor daar.
Over deze gebeurtenissen is een lezenswaardig verslag geschreven door Jan Feringa, een lotgenoot van mijn vader Krijn Horstman.
Mijn moeder is vlak daarna op de fiets op weg gegaan naar Drenthe, om de zich ontwikkelende hongersnood in de stad te vermijden. Mijn oudere zus Selma (1936) op een achter op de bagagedrager en ikzelf als 4-jarige in een zitje aan het stuur. Wij waren op een weg langs de Zuiderzee, die langs de spoorlijn liep, toen er een trein passeerde en vrijwel gelijktijdig naderde er vanaf de landzijde een vliegtuig dat direct de trein begon te beschieten. Ik herinner mij nog de vele kogelgaten in die inmiddels gestopte trein. Mijn moeder was met ons in de greppel langs de weg gedoken, waardoor wij het er levend van hebben afgebracht. Dat moet in de omgeving van Harderwijk geweest zijn.
In Drenthe zijn wij enige tijd te gast geweest op een kleine boerderij aan de rand van een bos. Bijna dagelijks nam de boer mij mee een eindje richting het bos, tot waar hij een houten luik op de grond schoonveegde en oplichtte. Tot mijn verbazing (de eerste keer) zag ik daar in die put een Duitse soldaat zitten, die de krijgsdienst ontvlucht was en daar ondergedoken was. Elke dag bracht de boer hem wat te eten en drinken. Bij ontdekking zou de slodaat zeker gefusilleerd worden.
Na enige tijd fietsten wij verder naar de stad Groningen, waar we onderdak vonden bij mensen die een bovenhuis bewoonden, waarvan de achterzijde uitkeek op een groot spoorweg-emplacement. Dat is vermoedlijk aan de Parkweg geweest. Daar hebben wij de bevrijding meegemaakt en dat ging er zeer heftig aan toe. Nòg zie ik tanks rijden over de Hereweg richting binnenstad, granaten afvurend en gevolgd door soldaten. De volgende dag zag ik verschillende rijen Duitse soldaten in de straat, die zich hadden overgegeven. Handen in de nek en onder vuur van mannen van de Binnenlandse Strijdkrachten, die uit het niets waren verschenen. De Duitsers plasten in hun broek van angst zag ik, misschien ook omdat zij er al uren stonden. Onderwijl waren straatbewoners bezig hun geweren kapot te slaan op de tuinhekjes.
TERUG IN ROTTERDAM
Eind mei 1945 was ik graag bij de nog aanwezige Canadese soldaten die Rotterdam hadden bevrijd en die ons chocoladerepen gaven. Op de Dorpsweg zag ik de aftocht van de Duitse soldaten en dat maakte wel indruk op mij, want zij vertrokken naar Duitsland op oude fietsen met houten latten als “banden”.
Mijn moeder bracht mij naar de kleuterschool aan de Boergoensevliet, die school staat er nog steeds en is nu Openbare Basisschool De Triangel. Zie foto hieronder. Toen zij voor de eerste keer wegging, schreeuwde ik de boel bij elkaar.

In de vensterbank van de lage ramen stond o.a. een klokkenspel met hamertje, waar ik heel vaak mee bezig was. Verder leerde je er knopen leggen, oefenen met drukknopen en veiligheidsspelden. De letters van het alfabet werden je vertrouwd gemaakt door met een vinger over een letter van schuurpapier te strijken.
Hierna bezocht ik de openbare lagere school aan de Zegenstraat, iets dichter bij huis. De jongens zaten beneden, de meisjes boven. Een imposant groot gebouw in de massieve jaren-30 stijl (zie foto hierna).

In de eerste klas had ik juffrouw Dekker. We leerden er lezen met oa het leesplankje met Aap, noot Mies en een rond donkerrood doosje met de lettertjes erin. Daarna de leesboekjes met Wim, Zus en Jet. De juf was erg aardig, zij gaf je een sigarenbandje om in je schrift te plakken als je het goed had gedaan, of zij tekende er een bloemetje bij.
In de vierde klas was meneer Pont. Ik zat achterin de klas met 52 leerlingen. Het gebeurde wel dat hij een kleerhangertje naar je toe smeet als je te lang doorpraatte. Dat moest je dan bij hem terugbrengen waarbij je gelijk een tik op je vingers kreeg. Daar stonden kinderen ook wel voor straf in de hoek van het lokaal.
In de vijfde en zesde klas kregen we ook 1x per week Franse les: “Papa fume une pipe”. Hoofdonderwijzer Stoppelenburg van de zesde klas had daar een aardige bijverdienste mee.
We kregen toen ook schoolmelk, waarvoor we een kwartje (25 cent) per week moesten betalen. De melkdoppen werden verzameld voor de arme kinderen in Afrika of India.
Aan de wanden hingen mooie wandplaten met voorstellingen uit de natuur of uit de geschiedenis. Twee keer per week kregen we gymnastiekles in het gymnastieklokaal aan de overkant van de straat.
In die tijd zag ik voor het eerste een balpen, een nieuwe uitvinding die volgens de meeste mensen slecht was voor de ontwikkeling van je handschrift. Het was toen gangbaar dat er in elk schoolbankje (meestal voor twee kinderen) een inkpot was. Daarbij schreef je met een kroontjespen die je geregeld in de inktpot doopte, een inktlap was echt noodzakelijk! De schriften hadden een speciale belijning voor “schoonschrijven”.
In de Nachtegaalstraat raakte ik bevriend met Henk Feringa, Hans Fortuin, Rob Lührs en Coen Muilwijk wiens vader professioneel motorcoureur was en veelvuldig op straat voor de deur aan zijn motor zat te klussen.
Henk Feringa was mijn beste vriend en ik was vaak bij hem thuis te vinden. Net als ik was ook hij lid van de CJMV christelijke jongensvereniging aan de Boergoensestraat. Dat lidmaatschap was misschien niet helemaal toevallig: mijn oom Koos Lagendijk was er namelijk voorzitter van het bestuur en ook mijn ouders waren daar aktief. Ik volgde er een cursus Jiu Jitsu, we studeerden een toneelstuk in en deden allerlei knutselwerk. Zo leerde ik er figuurzagen. Ook nam ik later deel aan diverse zomerkampen, waaronder Ruurlo en Dorst bij Breda.
Ook bij Rob Lührs kwam ik wel thuis. Hij woonde alleen met zijn moeder, een zeer intellectueel persoon en buitengewoon belezen. Als ik er wel eens kwam en mij aangetrokken voelde tot hun zeer uitgebreide boekenkast, moest ik steeds eerst mijn handen wassen. Haar zuster was de schrijfster Anna Blaman, die vlakbij Diergaarde Blijdorp woonde en waar Rob en ik wel eens op bezoek gingen.
Onze benedenburen waren de familie Vermaas met dochter Lenie en zoon Wim. Meneer Vermaas ontwikkelde zich in oorlogstijd tot zwarthandelaar in textiel.
Normaliter speelden de kinderen op straat. De jongens deden tollen, hoepelen, voetballen, papieren pijltjes blazen en verstoppertje spelen. De meisjes deden hoofdzakelijk touwtje springen, knikkeren en met de diabolo spelen. Omdat dit zich afspeelde vlak na de oorlog was er weinig geld en speelgoed was er praktisch niet.